Het begrip koekoek heeft 2 verschillende betekenissen:
1. koekoek - m. (-en), een trekvogel, tot de orde der klimvogels behoorende, die zijne eieren in de nesten van andere vogels legt, aan wie hij de zorg overlaat ze uit te broeden en zijne jongen op te voeden (cuculus canorus);
— (spr.) het is altijd koekoek één zang, altijd hetzelfde deuntje, ’t zijn altijd dezelfde praatjes;
— duivel: dat haal je de koekoek, dat wil ik waarachtig wel gelooven;
— loop naar den koekoek, loop naar den duivel;
— een speeltuig voor kinderen, dat het geluid van een koekoek nabootst;
— eene koekoeksklok;
— (fig.) hoorndrager;
— (Zuidn.) een Mechelsche koekoek, hoendersoort met bepluimde pooten.
2. koekoek - m. (-en), een uitstekend dakvenster, ook koekuit geheeten;
— (scheepst.) soort van open luik, om licht in het salon te geven.