KNAUWEN, (knauwde, heeft geknauwd), kauwen om uit te zuigen; knagend kauwen zoethout knauwen; aan een been knauwen; zijne nagels knauwen, afbijten; bederven, vernielen: gij hebt uw hoed geducht geknauwd; die verdenking knauwt hem, benadeelt zijn gezondheid; veel schade veroorzaken; (fig.) slaan, toetakelen: als hij onder mijne handen komt, zal ik hem knauwen. KNAUWING, v. (-en), het knauwen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk