Gepubliceerd op 13-09-2018

Kluis

betekenis & definitie

KLUIS, v. (kluizen), stulp, enge woning; cel; (bouwk.) verwulfsel van een kelder; inz. brandvrij keldergewelf; brandkluis; (plantk.) onderdeel eener splitvrucht dat tegelijk met of kort na het splijten het zaad uitwerpt; ( geraniums en pelargoniums); (scheepsb.) een looden of gegoten ijzeren koker in de kluisgaten voor aan het schip, waardoor men de ankertouwen viert.