Het begrip cel heeft 2 verschillende betekenissen:
1. cel - CEL, v. (-len), een klein vertrek in een klooster, eene gevangenis, een krankzinnigengesticht voor één persoon;
— de veroordeelde werd naar de cel overgebracht, cellulaire gevangenis;
— hij heeft een jaar cel gekregen, celstraf;
— eenzame kleine woning van een kluizenaar en vandaar bij vergelijking in dichterlijke taal in toepassing op het stille eenzame studeervertrek, vgl. boekencel, voor boekenkamer;
— benaming van een der hokjes in den vorm van zeszijdige prisma’s waaruit de raten der bijen en wespen bestaan;
— (in de electriciteit) eene der afdeelingen van den Galvanischen trog waarin deze door de metaalplaten verdeeld wordt; ook elk vat van eene batterij dat een element bevat;
— (in de biologie) het elementaire bestanddeel van organismen; een op zichzelf staand deeltje protoplasma, gewoonlijk in een vliezig bekleedsel (celwand): het infusiediertje bestaat uit eene cel;
— ééncellig, van organismen die uit ééne cel bestaan (moneren, infusiediertjes), tegenover veelcellig;
— ademhalingscel; bewegings-, gewaarwordingscel enz., onderscheidingen der cellen naar hare functiën;
— bloed-, klier-, vet-, zenuw-, zintuigcel, benamingen voor de cellen van het bloed, de klieren enz.;
— eicel, die cel waaruit een organisme kan worden gevormd; hout-, plantencel, enz.
2. cel - CEL, v. (-len), verkorting voor violoncel, een strijkinstrument, eene quint lager gestemd dan de altviool, en dat men bij het bespelen tusschen de beenen houdt.