Gepubliceerd op 24-02-2020

Klok

betekenis & definitie

Het begrip klok heeft 4 verschillende betekenissen:

1. klok - KLOK tw. nabootsing van het geluid dat men hoort, wanneer men eene met vloeistof gevulde flesch laat leegloopen; ook nabootsing van het geluid, dat de klok laat hooren; enz.

2. klok - KLOK m. teug, slok een klok hier; keelgeluid, bij het drinken uit eene volle flesch b. v., enz.

3. klok - KLOK v. (-ken), klokhen, gewoonlijk kloek , geheeten.

4. klok - KLOK v. (-ken), een hol, metalen voorwerp, in de gedaante van een stompen, beneden naar buiten gebogen kegel, van een klepel voorzien, die wanneer de klok bewogen wordt, tegen den rand er van slaat en geluid voortbrengt: eene klok gieten, doopen, luiden; (zegsw.) iets aan de groote klok hangen, alom bekend maken; (Zuidn.) men kan in de processie niet gaan en de klok luiden, , men kan geen twee dingen tegelijk doen;
— hij heeft de klok hooren luien, maar weet niet waar de klepel hangt, hij weet het fijne van de zaak niet; hij klinkt als eene klok, er is niets op hem aan te merken; een huis, dat klinkt als eene klok, dat in alle opzichten voortreffelijk is;
— eene groote klok opzetten, uit alle macht schreeuwen;

uurwerk (in eene daarvoor vervaardigde kast), pendule eene staande klok; op de klok kijken, naar het uurwerk zien, hoe laat het is; de klok staat stil, loopt voor, achter; de klok opwinden, gelijk zetten; de klok gaat, slaan, wijst zes uur; (zegsw.) hij is een man van de klok, hij doet alles op gezetten tijd; het klokje van gehoorzaamheid (slaat), tijd dat de kinderen naar bed moeten gaan; ik weet wel, wat de klok slaat, waarover gesproken wordt, wat er in de wereld te koop is; hier in huis gaat alles op de klok, geschiedt alles op tijd, in stipte orde;

verschillende min of meer klokvormige voorwerpen: glazen stolp de klok eener luchtpomp, de stolp, waaronder de lucht verwijderd wordt; stolp om het vuur te dekken; oorhanger; (apoth.) helmdeksel; (wapenk.) eene klok op een blauw veld; (plantk.) klokvormige bloem. KLOKJE, o. (-s), kleine klok (in alle beteekenissen). j