1. KLIM, o. (gew.) klimop.
2. KLIM, m. de daad van klimmen: naar de derde verdieping is een heele klim;
— hoogte, steilte dat is een heele klim;
— richting eener stof, wier bloemen haar natuurlijken stand hebben, het tegenovergestelde van val, wanneer de bloemen het onderst boven staan.