Wat is de betekenis van klim?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

klim

klim - Zelfstandignaamwoord 1. een tocht waarbij geklommen wordt or moet worden Hoe bereken je hoe steil een klim is? klim - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klimmen ♢ Ik klim 2. gebiedende wijs van klimmen ...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

klim

klim - zelfstandig naamwoord 1. het klimmen ♢ naar de derde verdieping is een hele klim Zelfstandig naamwoord: klim de klim het klimmetje

2024-04-26
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

klim

klim: met 'een klim' wordt meestal een vrij steile, minder lange helling dan een col bedoeld in een klassieker of in een rit van een rittenkoers; kasseiklim, stijgingspercentage.

2024-04-26
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

klim

(de) - het beklimmen van een helling, bv. tijdens een bergetappe, syn. beklimming: zij moest lossen in de klim, bij het beklimmen van de berg

2024-04-26
Prisma van het weer

Peter Timofeeff (1993)

KLIM

Aanvulling op de SYNOP. In de KLIM worden uurlijkse klimatologische gegevens vermeld, zoals een uurgemiddelde van de windsnelheid in het afgelopen uur en gegevens over de neerslag.

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

klim

geklim, (met hande en voete) na boontoe beweeg; opstyg.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Klim

I. m., 1. de daad van klimmen: naar de derde verdieping is een hele klim; 2. steilte, verhouding tussen hoogte en basis van een helling; 3. richting in het patroon van een stof, waarbij de bloemen enz. haar natuurlijke stand hebben (tgov. val, wanneer zij ondersteboven staan); II. v. en o., (gew.) klimop.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

klim

I. m. (het klimmen): het is een hele klim; etymologisch = klim II; II. o. (klimop); zie klijf.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

klim

1. m. Eig. het klimmen : het is een hele naar die vierde verdieping. 2. o. Metn. Gew. klimop.