KLIMOP, o. voor het loof, m. voor den boom; (plantk.) een heester, die zich door middel van wortelvezels aan de omringende voorwerpen hecht, ook boomveil, eiloof en ifte, klim, kleef, klimmerblad, klimmerkruid, enz. geheeten;
— ook naam voor de haagwinde (convolulvus sepium);
— (Ind.) naam voor elke klimplant.