INVRETEN, (vrat in, heeft en is ingevreten), beschadigend of verterend, vernielend aldoor dieper of verder gaan : roest vreet het ijzer in; de kanker vreet geweldig in; (fig.) eene invretende droefheid; een invretend kwaad;
— (scheik.) inbijten;
— de stroom vreet hier erg in, doet veel van den oever afbrokkelen;
— (van insecten) vretende groeven, gangen, fiolen in iets maken;
— (gew.) de weide is ingevreten, afgegraasd. INVRETING, v. het invreten.