INLATEN, (liet in, heeft ingelaten), binnenlaten : na tien uur wordt niemand meer uit- of ingelaten;
— versch water inlaten (in een polder, eene gracht);
— (timm.) inkepen, uitlaten: een balk uitlaten om er ribben in te laten; bouten met vierkante koppen. die netjes zijn ingelaten, juist in eene inkeping sluiten; de windpeluw (in een molen) wordt 3 à 4 duim op de voeghouten ingelaten;
— zich inlaten met iem., betrekkingen aanknoopen met iem., die beneden ons staat; zich inlaten met iets, zich bemoeien met iets, inz. met iets dat beneden onze waardigheid is : met zulke kleinigheden laat ik mij niet in. INLATING, v. (-en), het binnenlaten: de inkeping; bemoeiing.