INDRUPPELEN, (druppelde in, heeft en is ingedruppeld), druppelsgewijs inbrengen: alsof haar gif in ’t hart werd ingedruppeld;
— een oog indruppelen, oogdroppels er op laten vallen, druppelsgewijs inloopen; het regenwater druppelde in door het armoedige dak. INDRUPPELING, v. (-en).