INBREKEN, (brak in, heeft en is ingebroken), zich met geweld toegang verschaffen, inbraak doen in een huis : men heeft hier ingebroken; er zijn dieven ingebroken, zij zijn door den tuin in het huis ingebroken; op iem. inbreken, met geweld op hem losstormen ; de ruiterij brak op den vijand in, trachtte in de gelederen van den vijand te dringen;
— breken, doorbreken : deze dijk is herhaaldelijk ingebroken; inbrekend ijs dat breekt, als er een last op komt;
— verbreken, schenden, vgl. inbreuk. INBREKING, v. (-en).