HULS, ook HULZE, v. (hulzen), (plantk.) eene droge, tweekleppige, tweenadige vrucht, zonder overlangsch middelschot, die aan beide naden openspringt en eene rij van zaden bevat, peul: de hulzen van erwten, boonen, enz.;
— het gevlochten omhulsel van stroo, waarin wijnflesschen verzonden worden;
— (vuurwerkm.) het omhulsel van papier, bordpapier, hout of blik, waarin het buskruit voor de schietpatronen of voor eenig vuurwerk wordt gedaan.