Gepubliceerd op 12-09-2018

Haperen

betekenis & definitie

HAPEREN, (haperde, heeft gehaperd), blijven steken, niet vlot voortgaan, mankeeren hij zei het vers zonder haperen op; hij betaalt prompt op zijn tijd, het hapert nooit;

— het roer hapert, stuit, werkt niet goed;
— wat hapert er aan ? (of waar hapert het aan ?), wat is er voor belemmering, wat mankeert er aan ?;
— het hapert hem aan geld, hij heeft gebrek aan geld;
— het hapert hem in ‘t hoofd, in den bol, hij is niet wel bij ’t hoofd;
— dat hapert er nog maar aan, dat moet er nog bijkomen om de maat van leed, ergernis enz. vol te maken;
— aan iets vast blijven zitten mijn rok haperde aan een spijker; de pen hapert telkens aan dit slechte papier. HAPERING, v. (-en).