Het begrip hak heeft 5 verschillende betekenissen:
1. hak - HAK, m. het hakken, de tijd, waarin het hout wordt gehakt: het is thans in den hak van het hout;
— , (-ken), houw, slag nog een paar hakken met den bijl en het is door; een door hakken ontstane kerf of snede er is een heele hak uit de tafel;
— (molenb.) uitgehakt hoek in de spaken van een wentelas;
— (veend.) gedeelte van een perceel veen dat aan de snede is.
2. hak - HAK, m. (haakvormige) tak; (spr.) van den hak op den tak springen, van het eene op het andere overspringen, geen voet bij stuk houden.
3. hak - HAK, m. haat, wrok, nijd, afgunst; (spr.) een hak op iemand hebben, hem bij elke gelegenheid zien te kwetsen of te benadeelen, den pik op hem hebben;
— iemand een hak zetten, hem eene hatelijkheid te slikken geven, een steek onder water geven, hem in eene onaangename positie brengen;
— volk van hak en zijn gemak, gemeen volk, Jan Rap en zijn maat.
4. hak - HAK, v. (-ken), werktuig om te hakken, houweel geef de hak even aan; den grond met eene hak losmaken; (gew.) soort van zicht, kortgesteelde zeis.
5. hak - HAK, v. (-ken), hiel: iemand op de hakken zitten, hem achternazitten, (fig.) hem narijden (bij den arbeid); dikke hakken, (geneesk.) eene zwelling aan den hiel, kakhiel; (van een paard) spronggewricht; (gew.) de hakken los hebben, niet meer aan huis gebonden zijn, vrij kunnen uitgaan;
— de hakken laten zien, weggaan, zich uit de voeten maken;
— (gew.) zij is kort van hakken, (zij valt licht achterover), zij is van lichte zeden;
— een halfrond stuk leder of hout dat onder het schoeisel is aangebracht ter plaatse van den hiel: schoenen met hooge hakken; pantoffels zonder hakken; Fransche hakken, onder dameslaarsjes;
— hij lapt alles aan zijn hakken, hij maalt er niet om, is er totaal onverschillig voor;
— hiel van eene kous;
— benaming voor verschillende uitsteeksels, die bij een hak vergeleken worden, b. v. de afgeronde onderkant van het dikke uiteinde of vierkant van een handspaak (in tegenst. met den teen);
— een uitsteeksel onder aan den bak van sommige geweren, dat den bak en loop van het geweer in de lade steunt;
— gedeelte van de zoogenaamde kast van een revolver;
— uiteinde van het lemmet van een scheermes, dat tot bevestiging in het hecht dient;
— (bij timm.) een uitgehakte hoek waarmede twee stukken hout op elkaar rusten :
tot meerder stevigheid zijn de spaken van een wentelas daarin met een hak bevestigd.