Gepubliceerd op 06-09-2018

Gonzen

betekenis & definitie

(gonsde, heeft gegonsd), een dof brommend, verward geluid maken: de dreun der kerkpsalmen gonsde hem voortdurend in de ooren; het gonzen der bijen; een gonzend spinnewiel; de kogels gonsden door de lucht;

— (Z. ) hij liegt dat het gonst, hij liegt alsof het gedrukt is;
— hij lag mij voortdurend aan het hoofd te gonzen, te zeuren, te malen;
— (gew.) gutsen: het zweet gonsde van zijn voorhoofd. GONZER, m. (-s), GONSSTER, v. (-s), die gonst. GONZING, v. het gonzen.