VERWARD - bn. bw. (-er, -st), VERWARDELIJK, bw. in de war, wild, overhoop, dooreengemengd : met verwarde haren; een verward geschreeuw;
— niet ordelijk: verwarde denkbeelden, verward spreken, denken; een verwarde stijl;
— (fig.) verlegen : door zooveel blijken van belangstelling werd hij verward, VERWARDHEID, v. onordelijkheid; ongeregeldheid; (fig.) verlegenheid.