Gepubliceerd op 06-09-2018

Gevel

betekenis & definitie

GEVEL, m. (-s), voorgevel, de voormuur van een gebouw;

— (ook) buitenmuur van een gebouw in ’t algemeen; een vliegende gevel. een gevel die een weinig vooroverhelt;
— (fig.) (Zuidn.) gezicht; een geschonden gevel hebben, gezicht waarop nog sporen voorkomen van een val, een gevecht, enz.; (ook) neus;
— een goede gevel versiert het huis, scherts, gezegd van iem. die een grooten neus heeft. GEVELTJE, o. (-s).