GETROOSTEN (ZICH), (getroostte zich, heeft zich getroost), met gelatenheid zich in iets schikken alles kan ik mij getroosten, maar uw afzijn is voor mij ondraaglijk; zich opofferingen, offers getroosten, die gewillig en gelaten brengen;
— hij getroostte er zich veel moeite voor, gaf zich veel moeite;
— zij zal zich wel in haar lot getroosten, zich er wel in schikken.