Gepubliceerd op 29-11-2018

Schikken

betekenis & definitie

Schikken - (schikte heeft en is geschikt), ordenen, regelen, in orde brengen, rangschikken: de boeken in volgorde schikken;

— zijne zaken schikken, die verward of achteruit waren;
— eene zaak in der minne schikken, op vriendschappelijke wijze regelen;
— wij zullen het wel schikken, alleen in orde brengen; ik weet niet hoe ik het schikken zal, regelen, alles afdoen;
— zij hadden langen tijd twist, maar nu is het geschikt, bijgelegd;
— God schikt alles ten beste;
— voegen: zich tot werken schikken; zich naar iem., naar iets schikken; hij begint zich tot deugd te schikken; zich naar de omstandigheden, naar Gods wil schikken; men moet zich naar alles weten te schikken;
— als het u schikt, kom dan morgen, als het u voegt, gelegen komt;
— dat zal zich wel schikken, in orde komen;
— zich om eene tafel schikken, naar orde plaatsnemen;
— schik wat ter zijde, schuiven met den stoel;
— schik wat nader bij het vuur, kom wat dichter bij het vuur zitten;
— vorderen, goed worden: het begint met den zieke te schikken; dat werk schikt nogal;
—(gew.) zij schikken niet veel, vorderen niet veel;
— het weer begint te schikken, goed te worden.

< >