Gepubliceerd op 06-09-2018

Gestel

betekenis & definitie

GESTEL, o. (-len), een samenstel., een geheel van bij elkander behoorende deelen het gestel van het heelal;

— (ook: benaming van verschillende toestellen of onderdeelen van werktuigen, inz. die welke dienen om de deelen van het werktuig bijeen te houden het gestel van eene stoommachine, het geraamte of raamwerk, waarmede de machine wordt vastgezet;
— het samenstel van het menschelijk lichaam of van enkele organen daarvan: het verwonderlijk gestel van ’s menschen lichaam; zijn zenuwgestel is in de war;
— de gesteldheid van het lichaam, als een gevolg van de eigenaardige samenstelling en van de eigenschappen der deelen, complexie mijn gestel is niet bestand tegen geestrijke dranken; hij heeft een hartstochtelijk, een prikkelbaar, een taai, een zwak gestel, zij is gezond van gestel;
— zijn gestel ondermijnen, het telkens meer uitputten door overmatigen arbeid, uitspattingen enz.: de vermoeienissen waren te sterk voor zijn ondermijnd gestel;
— gemoedsaard: een verliefd gestel. GESTELLETJE, o. (-s).

< >