Gepubliceerd op 06-09-2018

Gemak

betekenis & definitie

GEMAK, o. de aangename rust en kalmte, die men geniet, wanneer men vrij is van alle zorg en inspanning: als ik thuis ben, heb ik graag mijn gemak;

— zijn gemak {er van) nemen, het zich gemakkelijk maken, (ook) in eene gemakkelijke houding gaan zitten;
— houd uw {je) gemak, geef u geene moeite (om iem uit te laten b. v.), (ook) bewaar uw kalmte, word niet driftig
— hij moet zijn gemak houden, rust nemen (van iem. die overspannen of ziek is);
— hij is erg op zijn gemak gesteld, hij is geen vriend van moeite en inspanning;
— die zijn gemak moede is, neme een wijf, het huwelijk is vol moeiten en zorg;
— op zijn gemak zijn, zich op zijn gemak bevinden, gevoelen enz., kalm en gerust zijn, niet vreesachtig zijn ik gevoel mij tegenover hem nooit op mijn gemak, ik heb in zijne tegenwoordigheid altijd een onrustig, gejaagd gevoel;
— iem. op zijn gemak zetten, hem door eene vriendelijke bejegening te gemoet komen, gerust stellen; tot kalmte brengen:
— op zijn gemak, ook: op zijn zeven gemakken, op gemakkelijke wijze: hij zat op zijn gemak een pijpje te rooken;
— op zijn gemak kunnen leven, genoeg geldmiddelen bezitten om zonder zich in te spannen te kunnen leven;
— zonder zich te overhaasten hij kwam op zijn gemak aanloopen; hij deed het op zijn dooie gemak;
— met gemak, gemakkelijk, zonder moeite: ik kom met gemak klaar; hij doet het met het grootste gemak
— (Zuidn.) ’t is een echte Jan Gemak, iem. die alles op zijn dooie gemak doet;
— voor het gemak, om de zaak gemakkelijker te maken voor het gemak heb ik maar een gedeelte weggelaten;
— gemakkelijkheid ik bewonder het gemak, waarmee hij de ingewikkeldste vraagstukken oplost;
—, (-ken), gerief, iets dat van dienst kan zijn om inspanning en moeite uit te winnen eene vulkachel is een groot gemak; een huis met vele gemakken, met vele geriefelijkheden; de gemakken des levens;
— geld is een groot gemak in eene huishouding, ontheft van vele zorgen, heeft men ieder oogenblik noodig;
— (spr.) vrijen onder één dak, is een groot gemak, gelieven zijn liefst bij elkander;
— (gew.) kamer;
— een {heimelijk, geheim ) gemak of gemakje, de bestekamer, sekreet.