GELOOVIG, bn. bw. (-er, -st), vast en innig geloovende, vertrouwende op God en de goddelijke waarheid (ook van belijders van andere godsdiensten dan het Christendom): eene geloovige Christin; met een geloovig hart; een geloovig gebed; voor de geloovige Muzelmannen is de Koran het volmaaktste boek;
— lichtgeloovig
— bw. op eene wijze die van geloof getuigt. GELOOVIGHEID, v.