GELASTEN, (gelastte, heeft gelast), iem. iets gelasten, hem den last opdragen dat te doen, het hem bevelen, gebieden;
— gelast worden, gelast zijn (iets te doen), den last daartoe ontvangen (ontvangen hebben), belast worden (zijn) met de taak om datgene te doen wat in de bepaling is uitgedrukt: een officier werd gelast den brief aan den bevelhebber over te brengen.