GEKNOEI, o. het slordig werken, gebroddel: schei toch uit met dat geknoei; ik ken dat geknoei niet velen;
— slordig werk, knoeiwerk, gebroddel: ik zal je geknoei maar stukscheuren; werk alles maar weer over;
— het bedrieglijk te werk gaan. t. w. in den handel met betrekking tot levensmiddelen en andere waren, vervalsching: het geknoei met de melk wordt op vele plaatsen door nauwkeurig onderzoek vrij wat tegengegaan;
— het oneerlijk en met streken te werk gaan, gekuip door veel geknoei heeft hij eindelijk dat postje weten te krijgen; dat geknoei bij de verkiezingen.