GEHEUGENIS, v. (-sen), het geheugen, de herinnering, of wel, de voortdurende herinnering, de gedachtenis: in de geheugenis van haars vaders trouw zal zij krachten vinden, om dien slag te dragen;
— naar mijne beste geheugenis, voor zoover ik het mij nog goed herinner;
— geheugenis van iets hebben, er geheugen van hebben, het zich herinneren;
— een drinkebroer heeft geene geheugenis, herinnert zich niets;
— geheugenis van iets houden, het in herinnering houden;
— iets in geheugenis bewaren, het in herinnering houden, het niet vergeten;
— (w. g.) het voortleven of voortbestaan van iem. of iets in de herinnering van anderen, het blijvend aandenken, de gedachtenis, de heugenis;
— bij de geheugenis van..., bij de gedachtenis van;
— iets van versche geheugenis, iets dat niet lang geleden is en dat men zich dus nog levendig herinnert;
— in versche geheugenis zijn, als iets dat niet lang geleden is in de gedachtenis voortleven, nog levendig voor den geest staan.