GEBUIKT, bn. (van menschen of dieren) een dikken buik hebbende; steeds min of meer schertsend dat heer is ook behoorlijk gebuikt;
— het schip is gebuikt, de zijden zijn sterk uitgebouwd;
— (van de zeilen van een schip, die, als zij ruim gesneden en genaaid zijn, in den wind een jollen vorm aannemen) gebuikt staan, bol staan.