GEBRUIS, o. het voortdurend bruisen, borrelen en schuimen van kokende of gistende vloeistoffen; ook van snelstroomende en sterk golvende watermassa’s het woeste gebruis van een bergstroom; het gebruis van den waterval;
— (van den wind, inz. den stormwind) sterk geruisch, gehuil;
— (Zuidn.) dof, verward geluid of geraas;
— getier.