Gepubliceerd op 02-09-2018

Gebaar

betekenis & definitie

GEBAAR, o. geschreeuw, getier, misbaar (van menschen);

— de wijze, waarop men zich gedraagt, aanstelt of voordoet; vaak in tegenstelling met iemands innerlijke geest- of gemoedsgesteldheid: blij, vriendelijk, vroolijk gebaar, uiterlijk vertoon, glimp door uiterlijk gebaar van gedienstigheid weet gij u overal door te helpen;
— drukte, beweging uw ronden lach, uw luide kreten, uw drok gejoel en wild gebaar;
— houding en gebaar, de uiterlijke kenmerken van iemands persoonlijkheid;
—(gebaren), eene beweging van het lichaam of zijne deelen, inz. aangezicht, handen, armen of schouders, waardoor men op nagenoeg onwillekeurige wijze verraadt, wat in den geest of het gemoed omgaat: levendige, sprekende gebaren; driftige gebaren; een gebaar van afgrijzen, ontzetting, tevredenheid, verbazing enz.;
—sprekende gebaren, lichaamsbewegingen, waarmede men op sprekende of bijzonder duidelijke wijze zijne bedoeling of gemoedstoestand uitdrukt; dergelijke bewegingen waardoor men aan zijne woorden kracht bijzet, geste, mime: allerlei gebaren maken; duidelijke, geheimzinnige gebaren;
— (ook) waarvan men zich als van eene taal bedient om de gedachten of gemoedsbewegingen van den persoon, dien men voorstelt, op duidelijke wijze uit te drukken, gesticulatie welke potsierlijke gebaren maakt die redenaar !; de gebaren der tooneelspelers laten soms veel te wenschen over;
— stomme gebaren, gebaren, waardoor men zonder te spreken zijne gedachten of gemoedsbewegingen op duidelijke wijze laat blijken.

< >