Gepubliceerd op 02-09-2018

Garf

betekenis & definitie

GARF, GARVE, v. (garven), (eigenl.) een bos afgemaaide en samengebonden graanhalmen, schoof in Gelderland maken vier garven een gast, vijf en twintig gast een vim;

— garven opbinden, binden,, (dichterlijk ook samenvoegen enz.), de aren tot garven samenbinden, het werk der garvenbindster;
— zoodra de garf van het land is, als het koren is binnengehaald;
— (in den landbouw, inz. in Gelderland, thans minder gewoon) de pacht welke niet in geld, maar in een bepaald deel van den naar de hoeveelheid der garven berekenden graanoogst moet worden opgebracht: is de garf van dat stuk land al betaald ?; de lichte garf, de pacht welke in een derde der geoogste garven bestaat; de zware garf, welke twee vijfden van den graanoogst bedraagt;
— op de garf bouwen, land bebouwen op voorwaarde dat de pacht in een zeker gedeelte der daarop geoogste garven zal worden opgebracht;
— de garf geven, de pacht voor het gehuurde land in korenschooven opbrengen.