Gepubliceerd op 02-09-2018

Galop

betekenis & definitie

GALOP, m. (-s), (in de rijk.) de natuurlijke snelle gang van het paard, uit eene reeks van afgemeten sprongen bestaande, welke in drie tempo’s plaats hebben;

— rechtsche galop, de galop waarbij het linker achterbeen van het paard den last des lichaams opneemt en tot den sprong voortbeweegt;
— linksche galop, de galop waarbij het rechter achterbeen van het paard den last des Iichaams opneemt en tot den sprong voortbeweegt;
— gestrekte galop, de galop waarbij het paard bij elken sprong drie paardelengten aflegt;
— gebroken galop, galop waarbij het paard met de voorbeenen galoppeert, terwijl het met de achterbeenen draaft;
— in galop, op een galop, al galoppeerende;
— het paard in (den) galop brengen, het doen galoppeeren;
— groote spoed: hij liep in galop om vlug terug te zijn;
— in galop (op een galopje) gaan, met buitengewone snelheid in zijn werk gaan;
— (in de dansk.) levendige dans van Hongaarschen oorsprong, in twee tempo’s, waarbij men zich met zijsprongen schuivend voortbeweegt, en de achtervoet aanhoudend den voorvoet als ’t ware voortdrijft: een wilde, woeste galop;
— galop in de rondte, wals, niet met den walspas, maar met den galoppas in twee tempo’s;
— (muz.) muziekstuk in tweekwartsmaat, ter begeleiding van den galop;
—MUZIEK, v.;
—PAS, m. (-sen).

< >