GALG, v. (-en), strafwerktuig tot het ophangen van misdadigers, bestaande, uit twee, drie of vier door een dwarsbalk verbonden palen;
— halve galg, paal met één arm, tot galg dienende, en als zoodanig de helft eener uit twee stijlen bestaande galg uitmakende; ook mikgalg of wel eenvoudig galg genoemd;
— aan de (of eene) galg zijn leven eindigen, sterven, eene smadelijke doodstraf ondergaan;
— aan de galg dansen, aan de galg hangen;
— aan de galg komen, (ge)raken, door de galg aan zijn eind komen;
— iem. aan de galg helpen, praten, door beschuldiging of getuigenis maken, dat hij tot de galg veroordeeld wordt; (ook) iem. verraden; (ook) zijn mond telkens voorbijpraten;
— iem, van de galg helpen, verlossen, iem. die tot de galg veroordeeld is of er gevaar van loopt bevrijden, kwijtschelding van straf of vrijspraak voor hem verwerven;
— iem van de galg verbidden, iem. van de gale bevrijden, door hem te trouwen (een vroeger in sommige landen bestaand gebruik);
— iem. tot de galg veroordeelen, voorheen ook ter galge veroordeelen (verwijzen, doemen), hem veroordeelen om opgehangen te worden;
— iem. naar de galg (voorheen ook ter galge) zenden, hem tot de galg veroordeelen;
— loop naar de galg, platte verwensching;
— om de galg loten, er om loten wie gehangen zal worden (naar de oude rechtspleging der Godsgerichten);
— voor de galg geboren zijn, van onverbeterlijke deugnieten gezegd, die door hun boozen aanleg als bestemd schijnen om eenmaal gehangen te worden;
— die tot de galg geboren is, verdrinkt niet, de booswicht ontgaat de hem toekomende straf niet;
— voor de galg (of voor galg en rad) opgroeien, van jonge deugnieten gezegd, wier opvoeding geheel verwaarloosd wordt;
— iem. (t. w. een kind) voor de galg opbrengen, hem in ondeugd en boosheid grootbrengen;
— die jongens zijn de galg ontwassen, zijn voor geene verbetering meer vatbaar;
— galg en rad voeren; een aantal litteekens (rechthoekige en ronde) in ‘t gelaat dragen, door vechtpartijen gekregen;
— de galg ziet hem uit de oogen (of de oogen uit), de schelmerij ziet hem de oogen uit, hij heeft een uiterst ongunstig voorkomen;
— (w. g.) een galg in het oog hebben, krijgen, kwaad vermoeden hebben, achterdocht opvatten;
— hij ziet er uit, als was hij van de galg gedropen, hij ziet er ellendig, mager en akelig uit;
— het (dat) is boter aan de galg, of boter aan de galg (gesmeerd), voorheen ook al boter tegen de galg gekletst, of botertje tot de galg toe, alle moeite die men zich geeft, voor zijne zedelijke verbetering is ijdel, (bij uitbr.) het is vergeefsche moeite;
— (zeven is) een galg vol, ontleend aan het getal misdadigers dat de groote op drie stijlen rustende galg bevatten kon;
— de galg behoudt haar recht, vroeg of laat komt een schelm aan de galg, wordt het kwaad gestraft;
— die zich dood werkt, wordt onder de galg begraven die zich bij ‘t werken al te zeer inspant, heeft toch geen loon of dank te wachten; spottende ontleend aan gehangen dieven, die zich in den eigenlijken zin dood werken, d. i. in den strop doodspartelen, en dan, wanneer hun lijk afvalt, onder de galg hun graf vinden;
— die zich het stelen troost, troost zich de galg, ieder moet de gevolgen van zijne handelingen ondervinden;
— het is beter onder de galg gebiecht dan nooit, beter laat zijn ongelijk erkend dan nooit;
— (fig.) doodstraf die aan de galg voltrokken wordt; daar staat de galg op, daar staat het hangen op;
— al stond er de galg op, trots alle verbod en straf;
— iets op de galg verbieden, iets verbieden op straffe van hangen;
— (scheepsb.) houten stelling, bestaande uit twee stijlen met een dwarsbalk, geplaatst op het opperdek vóór of achter de masten;
— (veet.) toestel tot het meten van paarden, bestaande in een stijl of paal waarin een dwarshout naar de grootte van het dier hooger of lager met pennen vastgestoken wordt;
— houten staak boven een put, voorzien van een beweegbaren arm of hefboom die tot het oplichten van den emmer dient, putgalg;
— (houth.) eene stellage in den vorm eener galg om balken en planken tegenaan te zetten;
— (bij het lithographeeren) eene houten of ijzeren dwarsrichel met leer bekleed;
— draagband (t. w. bij manskleeding), over de schouders gedragen en aan de broek bevestigd, om het afzakken daarvan te beletten, bretel. GALGJE, o. (-s).