FIGUURLIJK, bn. bw. oneigenlijk eene figuurlijke uitdrukking, beteekenis, zin; zich figuurlijk uitdrukken, ook figuurlijk spreken;
— figuurlijke, getallen, die gevormd worden door de leden van alle rekenkundige reeksen van hoogere orden, welker eerste lid de eenheid is. FIGUURLIJKHEID, v. zinnebeeldige spraakwending.