ERGEREN, (ergerde, heeft geërgerd), aanstoot geven, kwaad maken, met weerzin vervullen die zaak ergert mij; die jongen ergert mij door zijn onbeschoft gedrag;
— zich ergeren, zich boos maken, met weerzin aan iets denken of iets zien zich aan (over) tal van misbruiken ergeren;
— mensch erger je niet, (schertsend) vermanend gezegd tegen iemand die spoedig kwaad wordt;
— hij ergerde zich dood, werd buitengemeen, in den hoogsten graad met ergernis, (ook) met weerzin vervuld. ERGERING, v. aanstoot.