ERFVOLK, o. (-en), (H. S.) het uitverkoren volk, het volk Israëls;
...VORST, m. (-en);
...VORSTIN, v. (-nen);
...VORSTENDOM, o. (-men);
...WACHTER, m. (-s), (w. g.) vermoedelijke erfgenaam;
...ZIEKTE, v. (-n), ziekte die erfelijk is in eene familie;
...ZONDE, v. de zonde die den mensch door zijne geboorte aankleeft, als gevolg van den zondeval van het eerste menschenpaar: het leerstuk der erfzonde; eene der straffen van de erfzonde is de lichamelijke dood.