EPICURISCH, bn. (wijsb.) de epicurische school, de volgelingen van Epicurus (342 —270 v. C.) die leerde dat geestesbeschaving en het beoefenen der deugd het hoogste goed van den mensch is;
— later maakte men daarvan: genot is deugd, en stelde men zingenot boven alles; vandaar weelderig, wellustig, zwelgend.