Gepubliceerd op 02-09-2018

Eisch

betekenis & definitie

EISCH, m. (-en), (gew.) verlangen, vraag een eisch doen; na den eisch komt het antwoord, na de vraag komt het antwoord;

som die men voor iets verlangt: op dien eisch laat zich zeker wat afdingen;
— het aanspraak maken op, vordering: hij heeft geene eischen; billijke eischen stellen;
— aan de eischen van een examen voldoen, wat gevraagd, verlangd wordt;
— naar de eischen des tijds ingericht, zooals men dat in dezen tijd verlangt, vordert;
— alles moet zijn eisch hebben, moet gedaan worden zooals het noodig, behoorlijk is; ’t is naar den eisch, zooals het behoort;
— (recht.) het eischen; wat geëischt wordt: een eisch tot schadevergoeding tegen iem. instellen;
— iem. zijn eisch toewijzen, ontzeggen, hem ten aanzien van zijn eiseh in het gelijk, ongelijk stellen; een incidentieele, een principale eisch;
— de vordering van het openbaar ministerie, requisitoir: de eisch was (luidde): levenslang, drie jaren, (eene straf voor dien tijd).