Gepubliceerd op 02-09-2018

Droef

betekenis & definitie

DROEF, bn. bw. (droever, -st), toestand waarin de ziel door het leed neergeslagen is, hare krachten min of meer verlamd zijn, neerslachtig, treurig wat stemt u zoo droef ?; het wordt mij droef te moede, als ik de ellende dezer wereld aanschouw;

— (van gebaren enz.) genoemden toestand tot uitdrukking brengend: een droef hoofd schudden, een droeve blik; hoe staart ge zoo droef in de verte;
— (van tijdingen enz.) genoemden toestand verwekkend: spoedig was de droeve maar verbreid door 't gansche land; een droef geval;
— de ridder der droeve figuur, Don Quichot;
— (gew.) ondeugend, stout: ’t is een droef kind, een droeve jongen. DROEFHEID, v.