Moede MOE, bn. bw. (-r, meest -), vermoeid, afgemat: ik ben moede van de wandeling; ik ben zoo moe als een hond; het moede hoofd neerleggen, sterven na een leven vol zorg;
— afkeerig van iets: ik ben dien man moe; ik word het moe altijd hetzelfde te hooren;
— zij is het leven moe, zij wenscht te sterven.