DOORHOLLEN, (holde door, heeft en is doorgehold), voortgaan met hollen, verder hollen de ruiter viel, maar ’t paard holde door; hollend eene ruimte doorloopen ze is alle kamers doorgehold;
— (fig.) hij holt maar door, hij redeneert, ratelt maar door, redeneert als een kip zonder kop; (ook) hij bekreunt zich nergens om.