Gepubliceerd op 24-02-2020

Ruiter

betekenis & definitie

Het begrip ruiter heeft 2 verschillende betekenissen:

1. ruiter - ruiter - m. (-s), paardrijder; soldaat te paard, cavalerist;
— (fig.) een oude ruiter, een slimme vos, een doortrapte vent;
— iem. zandruiter maken, hem uit het zadel lichten ;
— ruiter te voet, voetganger; hij is ruiter te voet geworden, zijne zaken zijn achteruit gegaan ;
— (vest.) Spaansche ruiter, Friesche ruiter, vierzes- of achtkantige boom of balk van 2 of 3 M. lengte, met sterke pinnen ter verdediging van ingangen enz.;
— verhooging op de hoekkeper.

2. ruiter - ruiter - m. (-s). (nat. hist.) zwarte ruiter (totanus fuscus), op den kemphaan gelijkende vogel met een zwarten, aan den wortel der onderkaak hoogrooden of geelrooden snavel; deze vogel broedt in de Noordpoolstreken der oude wereld en bezoekt ons land slechts op den trek in het na- en voorjaar: aan de oevers der Zuiderzee en op de Zeeuwsche schorren en zandplaten waargenomen ;
— de groenpootige ruiter (totanus glottis), die even groot is als de zwarte ruiter, is kenbaar aan zijne groenachtig loodkleurige pooten; hij broedt in de koude streken van het noordelijk halfrond en verbreidt zich op den trek over alle werelddeelen.