DOLEN, (doolde, heeft gedoold), (inz. onopzettelijk) dwalen; (ook fig.);
— de dolende ridders, ridders die rondzwierven om avonturen te zoeken;
— (Zuidn.) ijlen in koorts: (ook) suffen, krankzinnig of kindsch worden. DOLING, v. (-en), dwaling, verkeerdheid: terugkeeren van de dolingen huns weegs:
— (Zuidn.) het sukkelen, ijlhoofdig zijn, enz»