Wat is de betekenis van Lusteloos?

2024-10-11
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-10-11
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lusteloos

lusteloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. zonder energie, fut om iets te ondernemen lusteloos - Bijwoord 1. een gebrek aan lust of energie tonend Woordherkomst afgeleid van lust (stam van het werkwoord lusten) met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e- Verwante begrippen lethargisch, lijzig, loom, lui,...

2024-10-11
Jargon & Slang van Beursspeculanten

Marc De Coster (2017)

Lusteloos

Lusteloos - handel die weinig om het lijf heeft, slap(pe markt). Vgl. kleurloze handel.

2024-10-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lusteloos

lusteloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: lus-te-loos 1. met weinig energie en kracht ♢ het zieke kind hangt lusteloos op de bank 1. de markt is lusteloos [er is weinig handel] ...

2024-10-11
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

lusteloos

sonder energie; onwillig.

2024-10-11
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Lusteloos

adj. & adv., sleau, hingerich, maf(fich), louwich, modzich, mudzich, pypkelsiik; — zijn, hingje en wierje tusken hingjen en wierjen wêze; ietwat —, net rjocht lustich.

2024-10-11
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-10-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lusteloos

bn. (...lozer, -t), 1. zonder lust, ongeneigd om bezig te zijn of iets te ondernemen, zonder fut: lusteloos in een stoel liggen; — (fig.) de markt is lusteloos, slap ; 2. onvatbaar voor vermaak, verdrietig, neerslachtig: er lusteloos bij zitten.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-10-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lusteloos

lustelozer, lusteloost of meest lusteloos: I. bn.: 1. zonder geneigdheid om bezig te zijn, of iets te ondernemen; zonder energie: de zieke werd met de dag lustelozer; in een lusteloze houding uitgestrekt; 2. van de handel: niet willig: de markt was lusteloos; II. bw.; met gebrek aan lust of energie: lusteloos zijn werk doen.