DISPONEEREN, (disponeerde, heeft gedisponeerd), beschikken; regelen; -
— op iem. disponeeren, op iem. trekken (een wissel);
— over iem. disponeeren, gebruik maken van zijne diensten;
— over ’t geld zal per postquitantie gedisponeerd worden, het zal op die wijze ingevorderd worden;
— niet wel gedisponeerd zijn, niet goed geluimd zijn. (ook) geen lust, geene geschikte stemming hebben tot....