BUIZIG, bn. (gew.) bevreesd, benauwd ik ben er buizig van; dat paard is buizig;
— (gew.) hij is buizig, verstoord, in kwaden luim, brommerig;
— *t is buizig weer, onstuimig; de zee is buizig, ruw, onstuimig.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: