Gepubliceerd op 19-09-2018

Luim

betekenis & definitie

Luim v. (-en), veranderlijke gemoedsgesteldheid, waarin men dikwijls spoedig van opgeruimdheid tot treurigheid enz. overgaat; vlaag (van vroolijkheid of verdriet): goede luim, kwade of slechte luim; (fig.) op zijne luim liggen, bespieden, beloeren, op de loer liggen. LUIMPJE, o. (-s).

< >