BRES, v. (-sen), opening in een muur (door rammeien of schieten): bres schieten;
— de bres beklimmen; (fig.) dat heeft eene bres in mijne beurs, financiën geschoten, heeft heel wat gekost;
— zich voor iem. in de bres stellen, iemands verdediging op zich nemen;
— voor iem. op de bres staan, gereed staan te zijner verdediging;
— (fig.) voor iem. in de bres springen, tot zijne verdediging optreden, zich voor hem opofferen.