Gepubliceerd op 01-09-2018

Beroepen

betekenis & definitie

BEROEPEN, (beriep, heeft beroepen), zoo hard roepen, dat onze stem tot iem. reikt: hij was reeds zoover, dat ik hem niet meer beroepen kon;

— een beroep op iem. uitbrengen, hem benoemen, aanstellen tot: beroepen als (tot) predikant bij de gemeente te A;
— (veroud.) eene vergadering beroepen, bijeenroepen, constitueeren;
— (Zuidn.) tot een wedstrijd uitdagen; ik zal de liefhebbers van heel de streek beroepen;
— zich beroepen op iets of iemand, (ter staving van eene bewering, als getuige of ter verontschuldiging van eene fout) aanhalen, inroepen;
— (rechtst.) zich in hooger beroep wenden tot een hooger rechtscollege zich van een vonnis op eene hoogere rechtbank beroepen, ten einde herziening van het vonnis te krijgen;
— het beroepen vonnis, vonnis waarvan men in hooger beroep komt. BEROEPER, m. (-s), aansteller: (recht.) appellant. BEROEPING, v. (-en), benoeming.

< >