BEPLOEGEN, (beploegde, heeft beploegd), met den ploeg bewerken den akker beploegen;
— (fig.) de zee beploegen, bevaren, de golven doorklieven;
— planken beploegen, met de ploegschaaf eene gleuf aan den zijkant erin maken. BEPLOEGER, m. (-s). BEPLOEGING, v. (-en).