BELEENING, v. (-en), (leenst.) het beleenen met een stuk land; (ook) de plechtigheid bij het beleenen in acht genomen;
— het beleenen op onderpand;
— het brengen in den lommerd;
— (kooph.) verschaffing van geld onder verband van goederen, effecten of wissels, gewoonlijk voor den tijd van drie maanden; hypotheek. BELEENER, m. (-s). BELEENSTER, v. (-s).